dinsdag 29 maart 2011

DE HANDGESCHREVEN LEER


Hierboven een 'bureaulandschap'. Geerten Meijsing fotografeerde onder deze noemer door de jaren heen zijn verschillende werktafels, daarmee een visueel logboek aanleggend van de ontstaansgeschiedenis van zijn boeken. In dit landschap staat centraal het cahier waarin hij schreef aan De ongeschreven leer. Er werd nog met vulpen (van het merk Waterman) geschreven. De ansichtkaart stelt de archeoloog en kunsthistoricus J.J. Winckelmann voor tegen de achtergrond van de Golfo di Napoli, en werd gestuurd door Boudewijn van Houten. Rechts ervan een asbakje met gouden Cupidootje, een handgemaakt 'liefdesgeschenk' van Meijsings toenmalige vriendin, die prominent in Tussen mes en keel figureert als Amintha. De foto dateert naar schatting uit 1992.

Rectificatie:

Beste JP,

Op de foto waar we het over hadden van het bureau, ligt toch mijn dagboek opengeslagen. Het zwarte boekje rechts is een aanteken- cq werkboekje. Interessant is nog, leunende tegen het houten pennendoosje, de glazen presse-papier met het wapen van Rolfe, uit de collectie Weeks.
Het is niet anders.
Enthousiasmerend je even gesproken te hebben.

G.

donderdag 24 maart 2011

Oprichting Stichting ‘Vrienden van de Vorm’


Op woensdag 23 maart 2011 is in restaurant Segugio te Amsterdam de stichting ‘Vrienden van de Vorm’ opgericht. De stichting heeft ten doel ‘het bevorderen van de aandacht voor het werk van de schrijver Geerten Meijsing, het ondersteunen van de schrijver om het creëren van nieuw werk mogelijk te maken en verder al hetgeen met een en ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin van het woord.’ Geerten Meijsing zelf was aanwezig tijdens de oprichtingshandeling, die werd verricht ten overstaan van de Haarlemse notaris Thomas van Grafhorst, een van de initiatiefnemers van de stichting. Ook aanwezig waren Steven Cras (ambtenaar bij de Raad van de EU), Jan Keijser (margedrukker), Taco de Kort (vertaler) en Jaap Schipper (radioloog en uitgever).

Met de oprichting van de stichting heeft het genootschap ‘Vrienden van de Vorm’, dat in augustus 2010 door een aantal sympathisanten van Geerten Meijsing is opgericht ter gelegenheid van de zestigste verjaardag van de schrijver, zijn definitieve vorm gekregen – een vorm die de oprichters overigens van meet af aan voor ogen heeft gestaan. Van de oprichting van het genootschap is op 9 september 2010 melding gemaakt op dit blog. De stichtingsvorm maakt het o.a. mogelijk om bij daartoe in aanmerking komende instanties subsidieverzoeken in te dienen.

Teneinde het werk van Geerten Meijsing onder de aandacht te brengen van een breder publiek en de schrijver financieel te ondersteunen, is de stichting voornemens om verschillende activiteiten te ondernemen. Zo is het de bedoeling om jaarlijks een nieuw werk van Geerten Meijsing uit te geven. Ook zullen er met gepaste regelmaat lezingen en andere evenementen worden georganiseerd. De activiteiten zullen worden aangekondigd op een website van de stichting, die binnenkort zal worden gelanceerd. Nadere berichtgeving hieromtrent volgt op dit blog.

Het oprichtingsbestuur van de stichting bestaat uit Thomas van Grafhorst, voorzitter; Taco de Kort, secretaris; en Steven Cras, penningmeester. Roland Fagel (vertaler), Jan Keijser, Prof. Jaap Mansfeld (emeritus hoogleraar antieke wijsbegeerte) en Gerben Wynia (docent en uitgever) zijn adviseurs van het bestuur.


Steven Cras

woensdag 16 maart 2011

16 MAART: KEITH JARIG


16 maart: Keith jarig. Daarvoor hoef ik mijn agenda niet te raadplegen; het was immers elk jaar raak. Het is een van de weinige verjaardag-data die ik uit het hoofd ken, zoals ik ook nog steeds eerst het telefoonnummer van mijn moeder draai als ik de telefoon pak.
Ergens moet ik nog een uitgewerkte geboortehoroscoop hebben, die Keith van zichzelf getrokken had. De interesse in astrologie – die ik altijd vreemd heb gevonden bij zo een exact mens – deelde hij met Frederic Rolfe. Uit de horoscoop van Keith kon afgelezen worden dat hij lang zou leven; uit de mijne dat ik de tweede helft van mijn leven schatrijk & gelukkig zou zijn.
Keith was ook Vissen, plurale tantum. Een moeilijk en onduidelijk sterrenbeeld, volgens mij: ongrijpbare mensen.
Limonadeglazen whisky en stokbrood met sardientjes, toen we nog in Nederland woonden, voorlezen uit een Bob Evers (die eer viel Frans te beurt), bokswedstrijden ’s nachts bekijken met hard gekookte eieren en zwarte koffie, naar muziek luisteren (niet alleen Cecil Taylor en Ornette Coleman, maar ook hadden we beiden een bijzondere voorliefde voor Dusty Springfield!) zonder daar doorheen te praten, en tot slot het Spel: een vrij ingewikkelde constructie die door onszelf was ontwikkeld, en die mij nu vagelijk doet denken aan het Glasperlenspiel. Ik kom er later nog op terug, want het is een goed spel om te spelen, en het gaat je leven nog niet vervelen, omdat het met de spelers meegroeit. Aan de vooravond van onze verjaardagen bellen we altijd even op, als we te ver van elkaar verwijderd zijn om ‘op bezoek’ te gaan. Ik zal er straks aan denken, en laat nog even open wat we morgen gaan doen.

Geerten Meijsing, 15 maart 2011

donderdag 10 maart 2011

O DOOD

Thomas Graftdijk met zoon Arthur en Geerten Meijsing, Preggio, 1991
                                  O Dood, ik ben verlegen met onze vriendschap
                     die ons beiden plotseling is opgedrongen.
                     Je bent een stugge gast, je manieren zijn hoekig.
                     Eigenlijk vind ik je niet zo sympathiek,
                     hoewel ik heus wel zie dat je je best doet
                     een aardige, desnoods hartelijke man te zijn.
                     Vanwaar toch onze moeilijkheden?
                     Je bent door de verkeerde ingang binnengekomen
                     terwijl ik mij schaamteloos overgaf aan de lust te leven.
                     Je hebt mij betrapt, en dat kan ik je niet vergeven.
                     Je bent getuige van mijn schaamte,
                     en dat brandt in mijn vlees, in mijn geraamte.

                (Uit: Laatste gedichten, Thomas Graftdijk, Avalon Pers, 2011)

donderdag 3 maart 2011

GRAFTDIJK EN MEIJSING: EEN VRIENDSCHAP

Enige tijd geleden werd op Armas Y Letras het verschijnen aangekondigd van Laatste gedichten van Thomas Graftdijk, met een nawoord van Geerten Meijsing. We vroegen de auteur naar zijn vriendschap met de in 1992 gestorven vertaler.

‘Theo Sontrop zei tegen me: ‘Weet je dat er een interessante dichter in Italië is gaan wonen?’ Dat moet in ’82 of ’83 zijn geweest. Toen heb ik hem een briefje geschreven, en onverwacht stond hij bij mij voor de deur. Hij had onderweg problemen gekregen met zijn auto, en wilde bij me blijven slapen. Ik weet nog dat hij als enige bagage een tandenborstel bij zich had, in de zak van zijn colbertje. We raakten in gesprek en hij vertelde dat hij bezig was met Freud te vertalen. Dat was vreemd in die tijd, Keith en ik moesten ontzettend lachen. We zeiden: ‘Wat verschrikkelijk voor je.’ Maar hij antwoordde: ‘Nee hoor, Freud was een groot man.’ Die eerste keer dronken we meteen de hele nacht door. Toen al kwam een diabolisch trekje van Thom naar boven. Hij koos in een gezelschap altijd één persoon uit, die hij aan een soort derdegraads verhoor onderwierp. Die ongelukkige werd dan psychologisch helemaal doorgezaagd. In dit geval was dat waarschijnlijk Kees, maar later heb ik hem een andere vriend van mij zo zien aanpakken dat die tegen de ochtend als een kind zat te janken in de kamer. Thom was lang en mager, droeg doorgaans een ietwat gemene of verongelijkte grijns op zijn doorgroefd gelaat, wat je een smirk noemt; hij had niets met kleren, droeg fel gekleurde bloezen zonder mouwen.
Thomas Graftdijk, Geerten en Iris Meijsing, Arsina
Hij was net als ik erg geïnteresseerd in auto’s, maar hield van de verkeerde, Opels, Japanners, godbetert. Onze smaken liepen sowieso erg uiteen. We waren kameraden in de treurigheid, bijna als broers, en we konden eindeloos discussiëren, nachten lang, maar hij hield van heel andere schrijvers dan ik. We waren eeuwig aan het bakkeleien, terwijl Keith en ik twee zielen, één gedachte waren, altijd in alles met elkaar eens. Ik bewonderde Thoms intelligentie, zijn scherpe geest, en was bovendien jaloers op zijn reputatie: in Nederland vond iedereen hem een soort genie. Bovendien was hij er trots op een Amsterdammer te zijn, en deed ik als niet-Amsterdammer slechts voor spek en bonen mee, volgens hem. Hij was op zijn beurt weer afgunstig op mij, want hij leed zoals hij zei aan ‘gymnasiumloosheid’. Ook was ik natuurlijk jaloers op zijn vrouw. Margherite was een lot uit de loterij voor hem. Hij was de eeuwige HBS’ser, en bovendien de lelijkste man ter wereld, in zijn eigen woorden. Dat nam niet weg dat hij een bevallige charme aan de dag kon leggen. Zijn vrouw was heel mooi; ze had ‘de bliksem in haar ogen’, zoals mijn dochter het noemde. En hoogbegaafd: ze vertaalde even hard mee, en ze werkten soms ook samen, net als al die literaire echtparen tegenwoordig. Dat ging overigens wel met de nodige ruzie gepaard. Ik kon met Margherite geweldig goed overweg. We hebben later, na Thoms dood, afgesproken dat we ooit, als we oud waren, zouden gaan trouwen. Dat is er helaas nooit van gekomen. Ze is vorig jaar tragisch gestorven, ook veel te jong.
  Na dat eerste bezoek ging ik met Hetty bij Thom en Margherite langs. Maar die vrouwen bleken elkaar niet zo te liggen, dus later ging ik eigenlijk altijd alleen. Ik vertrok dan bijvoorbeeld om tien uur ’s avonds uit Arsina, en was om twaalf uur in Preggio. Dat was wel flink doorpezen natuurlijk. Ik voelde me erg op mijn gemak bij hen, daar in Umbrië. Als in een tweede thuis. Ik heb ook een of twee winters op hun huis gepast. Ze woonden in een bouwval, die ze eeuwig aan het opknappen waren, en leefden als klassieke bohémiens, als half wilde zigeuners. Het was er een enorme rotzooi - ze kampeerden zo’n beetje in hun eigen huis. Er liepen overal dieren rond, honden, kippen, kalkoenen, eenden. Die heb ik nog met kerstmis de nek omgedraaid, want zij durfden dat niet; net zoals in dat boek staat (bedoeld wordt: Veranderlijk & Wisselvallig. JPvS). Die smaakten geweldig, die eenden, want Margherite kon ontzettend goed koken. Ze wilde ooit nog een kookboek maken over de Italiaanse regionale keuken, en is daar ook daadwerkelijk mee begonnen, maar hield ermee op toen ze ontdekte dat ze in Italië van Noord tot Zuid letterlijk overal precies hetzelfde eten!
  Om dichter bij de beschaafde wereld te zijn, want er was daar niets, verhuisden de Graftdijks naar Lucca. Mijn dochter Iris en hun zoon Roman hebben op dezelfde lagere school gezeten, in Santa Maria del Giudice. Maar na een jaar zijn ze teruggegaan naar Preggio en hun vertrouwde bouwval.
 Op een dag vroeg Thom: ‘Zou ik een bril nodig hebben? Ik zie alle letters dubbel.’ Hij liet zich onderzoeken, en toen bleek hij een hersentumor te hebben. Zo groot als een tennisbal, zijn ‘schrijversblok’ noemde hij het. In het ziekenhuis in Perugia waar hij geopereerd moest worden zijn ze nog snel getrouwd. Als beroep gaf hij op: ‘werkloos  landarbeider’. Het bliksemde die nacht, beestenweer. Na de operatie leek hij erg opgeknapt en was hij erg vrolijk. Maar al gauw ging het mis. Uiteindelijk heeft het maar zo’n anderhalf à twee maanden geduurd. Margherite en ik zorgden om beurten voor hem. Er waren vaak ook andere vrienden, maar Thoms vrienden en ik lagen elkaar niet zo. Die vonden mij maar een poseur en een aansteller. Thom had daarentegen gerede achting voor mijn werk. De onvergetelijke Hans Bakx wilde me ooit eens te lijf gaan, alleen omdat ik vroeg waarom hij ringen aan zijn vingers droeg. Ik voerde Thom yoghurt en verschoonde zijn luiers. Iets waarvan je nooit zou denken dat je het zou kunnen, en dat je op zo’n moment volkomen vanzelfsprekend vindt. Thom luisterde die laatste maanden de hele dag naar La Traviata, de muziek schalde door het hele huis; je kon uit het stilzetten van het gezang opmaken dat de dokter langs kwam. ‘s Nachts sprak hij aan een stuk door, doorgaans in citaten, in allerlei talen. Door Thomas was ik aan zijn naamgenoot Thomas Bernhard geraakt, en daardoor leerde ik mijn vriend beter begrijpen: hij was de Stemmenimitator, ze hadden eenzelfde karakter. Opeens klauwde hij dan met zijn hand naar me. ‘Zo’n Bob Evers-petje, dat zou jou goed staan!’
 Hij is gestorven terwijl ik op tournee was door België. Ik vond het natuurlijk erg naar, zijn doodsbed, vooral voor zijn gezin, maar ook fascinerend en leerzaam. Het is mooi voor een hulpeloze vriend te mogen zorgen, die ten dode is opgeschreven. Je wandelt zogezegd het laatste stukje met hem op.
  Thom was een uitstekende vertaler. Hij was geweldig belezen en ook buitengewoon erudiet op het gebied van de muziek. Om hem heen was het een reusachtige bende, en de wijn stond altijd op tafel, boerenwijn in van die grote flessen, maar hij werkte onverstoorbaar en keihard door. ‘Als je altijd met de geest bezig bent, blijft er veel psychisch afval om je heen liggen,’ placht hij te zeggen. Hij was, vooral door dat enorme werktempo, buitengewoon succesvol, en verdiende veel geld. Natuurlijk wilde hij ook een Roman schrijven, maar als het na twee weken niet wilde vlotten keerde hij mokkend weer terug naar zijn vertalingen. De enige deugd die je als romanschrijver nodig hebt is doggedness, en die had Thom niet, althans niet op het scheppende vlak. Ik denk wel eens dat er te veel literatuur in dat hoofd zat om zelf iets te kunnen schrijven.
 Die laatste doodsgedichten, geheel in de Duitse traditie, heeft hij gedicteerd aan Wilfred van Oranje. Ik vind ze mooi, maar wel een beetje gemakkelijk. Soit, zijn geest was aan de laatste ademteugen toe. Laat ik ze liever pregnant noemen, of, pressant. Of ik iets met de redactie ervan te maken heb gehad? Nee, eigenlijk nauwelijks. Dat ik in dat colofon word genoemd is te veel eer.’